Polranny Pirates, een waargebeurd verhaal met ’n staart.
door Joost Pollmann
Joost Pollmann behoeft geen introductie. Zeker niet voor striptekenaars en stripfans. De beide andere co-producenten, striptekenaar en dichter, zijn te underground voor woorden. Daar doen we, voor even, het zwijgen toe. Lees deze onweerstaanbare wintervertelling van Pollmann vooral uit. En zie hoe een co-productie zich ontpopt.
Polranny Pirates door Joost Pollmann
Op 3 september 2014 deed ik boodschappen bij de Dekamarkt en moest voor mijn aankopen een opmerkelijk laag bedrag neertellen. Mijn mandje bevatte onder meer Crispy Roggebrood, Goudkuipje 48+ en Fruitreep Appel. Als arme maar alerte ZZP’er maakte ik een scan van de kassabon en zette die op Facebook, met daarbij de tekst: “Zo goedkoop kan het leven zijn: tien artikelen voor 7,87 euro. Vooral die Gulp Gladiator is goed! Zo goedkoop moet het leven ook zijn, want ik zit te springen om betaalde opdrachten… Tips, anyone?”
Gladiator is bier met 10% alcohol, dat ze in Amerika tramp juice noemen omdat zwervers er goedkoop dronken van worden. Ook handig voor mij, want in de armoede waar ik jarenlang mee kampte kon ik wel wat troost gebruiken. De koelkast was beschamend leeg, op dat blik bier en een potje vergeten augurken na. Mijn donkerblauwe Rover 600 had ik verkocht aan twee Pakistanen, die hem zouden verschepen naar Benin: sindsdien heb ik geen meter meer gereden. Nieuwe kleren koop ik niet, ik draag afdankertjes van een vriend die makelaar is en zich geen versleten boorden kan veroorloven; ik wel. Om gas te sparen had ik een tijdje de gewoonte om mijn afwas met koud water te doen, wat tenslotte leidde tot een chronische verstopping van de gootsteen. Er moest een loodgieter van het bedrijf Rioolrat aan te pas komen om het euvel te verhelpen (een vetprop onderin de zwanenhals), à 80 euro. Ik plaats die episode onder de noemer ‘contraproductieve zuinigheid’.
Maar mijn post op Facebook had effect. Twee dagen later vond ik in mijn chatbox dit bericht: “Hoi Joost, ik wil je voordragen als schrijver bij een lopend kunstproject. Kan dat?” Het was afkomstig van tekenares Peti Buchel. Haar naam kende ik van het legendarische undergroundblad Tante Leny Presenteert, waarvoor zij ooit een omslag tekende met twee jongedames die elkaar in de tepel knijpen, speels verwijzend naar het schilderij Gabrielle d’Estrées et une de ses soeurs uit 1594, dat in het Louvre hangt. Waarom vertel ik dit erbij? Omdat het voor mij een van de eerste keren was dat ik de populaire en elitaire kunsten elkaar zag kruisbestuiven. Graag ging ik dus in op het voorstel van Peti. Het lopende kunstproject liep op niets uit, maar zij werkte aan een getekend verslag van haar reizen door Syrië (kort voor het uitbreken van de burgeroorlog gemaakt) en vroeg of ik tegen betaling de begeleidende teksten wilde redigeren. Als ik de moeite zou nemen om haar in Ierland op te zoeken, kon ze mij ter plekke het verdiende loon overhandigen. Heu…?
Ongeveer de helft van het jaar bewoont Peti tegenover de berg Polranny in County Mayo een 19e eeuws huis met folly, dat ook wordt verhuurd als ‘retreat voor creatieve individuen aan de Westkust van Ierland’, onder de naam Polranny Pirates. Ik boekte in het najaar een vliegticket naar Dublin plus een treinkaartje bij Iarnród Éireann (de Ierse spoorwegen) voor het traject Heuston Station – Castlebar. Alles was geregeld, en toen ging mijn broer dood. Op maandag 26 januari werd Peter Pontiac-Pollmann begraven op Santa Barbara bij Sloterdijk, twee dagen later vloog ik over de Noordzee naar het land van de groene klaver. Heb ik overwogen de trip te cancellen? Eigenlijk niet, ik kon wel wat ‘afleiding’ gebruiken, al was ik de uitputting nabij en hielp de vroege vlucht vanaf Schiphol bepaald niet mee. Toen ik mijzelf later die dag in de achteruitkijkspiegel zag van de auto die me in Castlebar had opgepikt, schrok ik van het bleke, vermoeide, langwerpige gezicht.
Eerst nog van Dublin Airport per Airlink Express naar Heuston Station, vlakbij de fabriek van Guinness. Dan heel lang wachten met slappe koffie op harde banken in de koude ochtend tussen lelijke mensen. Rouw gemengd met slaapgebrek, daar word je niet leuker van. Maar uiteindelijk vertrok de ouderwetse trein op een reis van drie uur langs graslanden waar schapen grazen die door hun bazen met verf zijn bespoten. Geel, blauw, groen, zo weet je wie van wie is. Verveeld pakte ik het boek Heer, vrouw, boer van Nabokov, de roman die hijzelf zijn ‘blinkende bruut’ noemde. Hoofdstuk één speelt zich af in de trein, dus ik gleed in meerdere dimensies over het spoor.
Bij aankomst in het verre westen, waar ik heen was gebracht door Nederlandse ex-pats, woei het hard, windkracht negen. In de verwaaide tuin van Polranny Pirates maakte ik kennis met Peti Buchel, die ik nog nooit had ontmoet en vond haar verschijning passen bij het landschap: sturdy, verweerd. We schudden elkaar de hand, raakten aan de praat en zijn twee dagen onafgebroken aan de praat gebleven. Over kunst en politiek vooral, het overlijden van mijn broer kwam – nog te vers misschien – niet eens zo vaak ter sprake. Tante Leny passeerde wel de revue, want ook Pontiac had er ooit een cover voor getekend, met mensen in een treincoupé (alweer) die niet eens zien hoe waanzinnig mooi de zonsondergang buiten is. Peti stookte de kachel nog eens op en kookte een maal met fijngehakte groenten. Ik sliep als een roos in het door storm belaagde huis, Peti lag twintig meter verderop in de folly, comfortabel verbouwd door haarzelf en vriendin Bert. Stoere meiden.
Peti’s rode autootje had problemen met de wielophanging, dus na het ontbijt reden we naar Klaus, telg van Russische adel, die een garage dreef in het dorp Achill aan de baai die Achill Sound heet. Achilles heeft er niks mee te maken, de bron is het Keltische woord voor zeearend: accail. Bij de plaatselijke bank pinde Peti het bedrag dat ze mij verschuldigd was zodat ik wat centen op zak had, en ’s middags verkenden we Achill Island in de onverwarmde wagen van Dan McDonald, een aanvankelijk zwijgzame Noord-Ier met een muts van zwarte wol. Hoe beschrijf je een landschap dat om superlatieven vraagt? Van ouderdom afgesleten bergen die in de verte van kleur verschieten dankzij beweeglijke scheuren in een wolkendek dat van onderen wordt beschenen door een zonlicht weerkaatsende oceaan. Zoiets. En dichterbij: schapen op de rotsen met lange, geverfde, wapperende haren. Dan stuurde over wegen die op- en neerwaarts slingerden, en steeds weer doodliepen op de zee. We kwamen bij een betonnen kade en zagen, terwijl een bui op onze ramen kletterde, hoe een deinende vissersboot de golven trotseerde en moeizaam naar de horizon verdween. Keem Beach was ons verste punt. Op de steile, stenige helling boven het strand stapte ik uit om te plassen en even alleen te zijn met de oceaan, die hier definitief de macht overneemt. Het leek me een mooie metafoor voor het hiernamaals, of is dat diep op z’n Mieke Telkamps: waarheen, waarvoor?
Toen ik verfrist en uitgewaaid weer instapte, leek er iets veranderd. Peti, die op de achterbank zat, had Dan waarschijnlijk verteld dat ik net mijn broer had begraven. Het maakte hem loslippig. Terwijl we terugreden naar de min of meer bewoonde wereld, onthulde hij zijn lidmaatschap van de IRA. Die had hem in Belfast opgeleid tot scherpschutter, ook al wilde hij onder geen beding wapens gebruiken. Op een dag moest hij met collega’s een bank beroven omdat de organisatie geld nodig had. Ze waren te vroeg, de bank was nog dicht en ze gingen een biertje drinken in de pub. De overval mislukte, Dan moest naar de gevangenis. Nu woont hij als vluchteling in de leegte van Achill Island. Mijn vader heeft ook vier jaar gezeten, zei ik om iets van solidariteit te tonen. Daarna bestelden we pale ale en patat in Ted’s Bar, waar een gezellige open haard loeide. “Hij heeft dit nog nooit aan iemand verteld,” fluisterde Peti in mijn oor.
Op de ochtend voor mijn vertrek scheen er een waterige zon. Ik besloot een wandeling naar het dorp te maken om inkopen te doen bij Sweeney’s Supervalu Supermarket en nog even van de natuur te genieten. Pas op voor auto’s, ze komen van de verkeerde kant. Links ligt de grijze berg Polranny als een zeekoe op het landschap. Volg de asfaltweg naar rechts en blijf lopen tot je de baai ziet, die afhankelijk van het getij met modder of golfjes gevuld is. Een ijzeren boogbrug markeert de verbinding tussen het vasteland en het laatste stukje Europa, daarachter klotst kil maar majesteitelijk de Atlantische Oceaan. Maar ik was in gedachten ergens anders. Bij leven vergaren de mensen kennis, die verdwijnt als ze sterven. Tenzij ze anderen tijdig met hun ideeën hebben besmet. Cultuur als voortwoekerend virus. Van de vroegste beschavingen tot nu loopt er een ononderbroken lijn, omdat wij als brandweerlieden onze emmertjes wijsheid aan elkaar blijven doorgeven. Zo vergankelijk zijn we dus niet. Dat soort dingen dacht ik, lopend door de zuurstofrijke frisheid van Ierland.
Je mag de spaarzame bevolking van Achill en omgeving bevlogen noemen. Er zijn leeskringen, toneelverenigingen, kookclubs en er is zelfs een groepje dat zich enkel bezighoudt met kerkorgels: een ruig klimaat vraagt om tegenwicht. Daniel McDonald en Peti Buchel zitten in de Achill Writers Group en maakten samen The Visitor, een gedicht dat ’terrorist’ Dan heeft geschreven en Peti heeft geïllustreerd. Ik kreeg het na mijn terugkeer als pdf toegestuurd. Eerst dacht ik dat het over mij als bezoeker ging, maar het gaat over de achtervolger van mijn broer: ‘To the living you are the unwelcome guest/ the interloper/ the gatecrasher/ the burglar/ the thief in the night/ the original stalker’. Duistere zinnen met duistere tekeningen, die Peti nogal toepasselijk situeerde op de plek waar ze ooit een hartaanval heeft gekregen.
Met de 300 euro die ik ontving voor het redigeren van ‘Tekenend door Syrië’ waren de kosten van mijn uitstapje ongeveer gedekt. Per saldo was ik er helaas niks wijzer van geworden. Boodschappen doe ik nu bij de Vomar, wel zo goedkoop.
Keer hier terug naar de homepage van Polranny Pirates An illustrated poem, a co-production of Daniel Macdonald and Peti Buchel.
They sent it to Joost Pollmann after his return from Ireland. In the winter of 2014 Joost had lost his brother, the cartoonist Peter Pollmann, well known in Holland under his pseudonym Peter Pontiac.
Joost Pollmann visited Polranny and wrote a beautiful story on this occasion. Helas, it is only available in the Dutch version of this website.